Artikelen en blog
Van uitzonderlijk universele waarde, en dan?
Over werelderfgoed in het bestemmingsplan
De Nederlandse bijdragen houden verband met de thema’s Nederland-Waterland, Nederland in de Gouden Eeuw en de Nederlandse bijdrage aan de modernisering in de 20e eeuw. Onder het thema ‘internationaal’ worden grensoverschrijdende of seriële voordrachten geplaatst2. Negen werelderfgoederen liggen in Nederland: Amsterdamse grachtengordel, het molencomplex Kinderdijk-Elshout, het Rietveld-Schröderhuis, Schokland, de Van Nellefabriek, de Waddenzee en het Ir. D.F. Woudagemaal en – uniek in de wereld als samenvallende werelderfgoederen – Droogmakerij De Beemster en de Stelling van Amsterdam. Daarnaast heeft ons Koninkrijk op Curaçao nog één als werelderfgoed aangewezen locatie: Willemstad. Deze erfgoederen zijn van uitzonderlijk universele waarde.
Er werd voor gekozen de verantwoordelijkheid van het Rijk voor behoud van werelderfgoed binnen de bestaande bestuurlijke en juridische kaders uit te oefenen3. De instrumenten daarvoor zijn onder meer te vinden in het ruimtelijke ordeningsrecht, waarbij het bestemmingsplan een belangrijke rol speelt. Maar hoe kan dit instrument ten behoeve van werelderfgoed worden benut?
Er worden ook eisen gesteld aan authenticiteit en integriteit8. De authenticiteit ziet op de oorspronkelijkheid van cultureel erfgoed9 en omvat onder meer materiaal, functie en sfeer in de context van de karakteristieken van het erfgoed10.
Het criterium van integriteit gaat over de mate waarin het erfgoed volledig en intact is. Dit criterium is van toepassing op zowel cultureel als natuurlijk erfgoed. Onder meer is van belang of het erfgoed wordt benadeeld door ontwikkelingen en verwaarlozing11.
Voor een goede zorg voor het werelderfgoed is vereist dat bescherming en beheer de instandhouding of versterking van uitzonderlijk universele waarde garandeert, inclusief de condities van integriteit en/of authenticiteit. Ook moet er een regelmatige beoordeling plaatsvinden van de algehele onderhoudsstaat12.
Een door het Werelderfgoedcomité overgenomen Verklaring van uitzonderlijk universele waarde dient als referentiekader voor de toekomstige effectieve bescherming en het beheer13 van een specifiek werelderfgoed. De inhoud daarvan verdient dus bescherming en implementatie in nationale instrumenten.
Het kan noodzakelijk zijn een bufferzone in te stellen14, een gebied om het (beoogde) werelderfgoed waar ook aanvullende juridische- en gebruiksbeperkingen gelden15.
Een managementplan of ander gedocumenteerd managementsysteem dient te specificeren hoe de uitzonderlijk universele waarden worden behouden16, mede met het oog op de langere termijn17.
Bij schending van de (zorg)plichten uit het verdrag - een handelen of nalaten dat nadelig is voor de uitzonderlijk universele waarde van het werelderfgoed - kan een erfgoed van de Werelderfgoedlijst worden verwijderd. De sanctie is verder uitgewerkt in de Operational Guidelines18. Het Werelderfgoedcomité heeft deze toegepast jegens Oman19 en Duitsland20.
Het stelsel kent een gelaagde verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincie en gemeente. Zo stelt het Rijk de nationaal belangen vast in nota’s of structuurvisies, waarna die dienen te worden opgenomen in de provinciale structuurvisies en verordeningen en doorgevoerd in het gemeentelijk beleid. Richting lagere niveaus hebben het Rijk en provincies ook ruimtelijke sturingsinstrumenten25 beschikbaar, zoals algemene regels en aanwijzingen. Bij nationale belangen – zoals de verantwoordelijkheid voor werelderfgoed26 – kan het Rijk op grond van art. 4.3 Wro eisen stellen aan (de kwaliteit van) ruimtelijke besluiten. De wetgever heeft met de Wro beoogd de condities voor behoud en instandhouding in eerste instantie bij de betrokken nationale en lokale overheden, organisaties, particulieren en bedrijven te leggen27.
Het strategisch ruimtelijk beleid wordt in structuurvisies vastgelegd. De ruimtelijke aspecten uit de rijksstructuurvisie worden vooral bindend via bestemmingsplannen, maar ook via inpassingsplannen, beheersverordeningen, provinciale verordeningen en algemene maatregelen van bestuur28. De belangrijkste is het bestemmingsplan.
Een gebied of perceel kan meerdere gebruiksdoelen of functies vervullen. Met een dubbelbestemming30 kunnen bijvoorbeeld de uitzonderlijk universele waarden van een werelderfgoed worden mee-gereguleerd. In de planregels dient te worden bepaald welke bestemming voorgaat31.
Art. 3.1.6. Bro stelt eisen aan een plantoelichting. Juridisch gezien is het geen onderdeel van het bestemmingsplan, maar wel relevant als zorgvuldige voorbereiding (art. 3:2 Awb). In dit kader worden de cultuurhistorische waarden expliciet in de wet genoemd (art. 3.1.6. lid 5 sub a Bro). Voor de uitzonderlijk universele waarde van een werelderfgoed is dat niet het geval. Deze kunnen evenwel als ‘overige waarden’ (art. 3.1.6 lid 5 sub b Wro) in de plantoelichting worden opgenomen. Via andere instrumenten kan daaraan een nadere invulling worden gegeven.
Het instrument voor de bepaling van cultuurhistorische waarden is de milieueffectrapportage (MER), ook wel ‘plan-m.e.r.’32 genoemd, welke is geregeld in hoofdstuk 7 Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Cultuurhistorie is echter een beperkt deel van de totale impact van het plan. Bij belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen rondom werelderfgoederen heeft daarom (een combinatie met) de Heritage Impact Assessment (HIA) de voorkeur. Hierin staan de effecten op cultureel werelderfgoed voorop. Er is een Leidraad voor de toepassing van de HIA en een Nederlandse vertaling daarvan33.
Soms zijn de toekomst van een erfgoed en de kwaliteit van de gebouwde omgeving36 beter gewaarborgd met een andere gebruiksfunctie dan die het bestemmingsplan aangeeft. Een monumentaal pand kan bijvoorbeeld na ‘herbestemming’ zodanig worden geëxploiteerd dat de instandhouding financieel wordt gefaciliteerd. Daarbij kan ook de presentatieplicht uit art. 4 Werelderfgoedverdrag mede bepalend zijn. Voor die andere gebruiksfunctie is een omgevingsvergunning vereist (art. 2.1 lid 1 sub c Wabo). De toetsingsgronden daarvoor zijn opgenomen in art. 2.12 Wabo. Bij een ruimtelijke onderbouwing (art. 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo) worden cultuurhistorische belangen afgewogen. De milieueffectrapportage wordt dan een ‘project-m.e.r.’ genoemd. Een vergund gebruik wordt bij de volgende actualisatie (art. 3.1 lid 4 Wro) geïmplementeerd in het bestemmingsplan37.
Bij de voorbereiding van ruimtelijke ontwikkelingen die de uitzonderlijk universele waarde van een werelderfgoed (kunnen) raken, is het raadzaam het Werelderfgoedcomité te betrekken (par. 172 Operational Guidelines).
De omgang met werelderfgoed wordt deels gereguleerd in planologische instrumenten. Het planologische regime ontstaat op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld aan ruimtelijke besluiten (4.3 Wro). Waar nodig kan vanaf rijksniveau de functionaliteit van nationale instrumenten voor werelderfgoed worden bijgestuurd.
Het planologisch regime wordt primair vormgegeven via bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan bevat de belangrijkste toetsingskaders voor gebruiks- en bouwmogelijkheden en bepaalt de vergunningsplichtige activiteiten. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moeten de cultuurhistorische waarden worden geïnventariseerd. Daarbij kan een milieueffectrapportage worden gebruikt, een ‘plan-m.e.r.’. De impact van ruimtelijke ontwikkelingen op werelderfgoed wordt niet met een milieueffectrapportage maar met de Heritage Impact Assessment (HIA) inzichtelijk gemaakt.
In dit artikel zijn voor bestemmingsplannen de suggesties gedaan de uitzonderlijk universele waarde van werelderfgoed (1) te laten prevaleren bij dubbelbestemmingen en (2) als ‘overige waarden’ in de plantoelichting (3.1.6. lid 5 sub b Bro) op te nemen.
Een monumentaal pand kan door een ‘herbestemming’ een andere gebruiksfunctie krijgen. Daarmee kan het erfgoed bijvoorbeeld zodanig worden geëxploiteerd dat de instandhouding financieel wordt gefaciliteerd. Met de exploitatie kan ook voldaan worden aan de presentatieplicht uit art. 4 Werelderfgoedverdrag.
Herbestemming wordt door middel van de omgevingsvergunning uit de Wabo gerealiseerd. Ook daarbij kunnen de cultuurhistorische waarde in een milieu-effect-rapportage – in dit geval een project-m.e.r. – worden bepaald. Het vergunde gebruik wordt bij actualisatie in een bestemmingsplan opgenomen.
Kort gezegd, kan het gebruik van het bestemmingsplan dus voor het behoud van de uitzonderlijk universele waarde worden benut door
• vanaf rijksniveau eisen te stellen aan ruimtelijke besluiten en waar nodig bij te sturen;
• de uitzonderlijk universele waarde als prevalerende dubbelbestemming op te nemen;
• de uitzonderlijk universele waarde als ‘overige waarden’ in de plantoelichting op te nemen;
• een gebruiksfunctie toe te kennen waarmee de instandhouding financieel gefaciliteerd wordt.
Ook andere instrumenten moeten op een voor het werelderfgoed functionele wijze worden toegepast om de ambities die het Rijk heeft verwezenlijkt op lokaal niveau voort te zetten.
AHV
w w w . l e g a l a n c e . n l
2 Meer hierover: Brief van Raad voor Cultuur en Raad Landelijk gebied d.d. 11 mei 2007.
3 O.a. Kamerstukken II 2001/02, 27432, 44, p. 5; Kamerstukken II 2003/04, 29435, 1-2, p. 126.
4 Zie met name art. 6 lid 1 Werelderfgoedverdrag.
5 F. Francioni, ‘Public and Private in the International Protection of Global Cultural Goods’, EJIL 2012/23-3, p. 725.
6 Operational Guidelines (2016), par. 49.
7 Operational Guidelines (2016), par. 77.
8 Operational Guidelines (2016), par. 78 e.v.
9 Operational Guidelines (2016), par. 76 e.v.
10 Operational Guidelines (2016), par. 82.
11 Operational Guidelines (2016), par. 88 sub c.
12 Operational Guidelines (2016), par 96.
13 Operational Guidelines (2016), par. 51, 154 e.v.. In het Vienna Memorandum d.d. 20 mei 2005 is dat nog eens benadrukt.
14 Operational Guidelines (2016), par. 103.
15 De bufferzone wordt nader omschreven in Operational Guidelines (2016), par. 104.
16 Operational Guidelines (2016), par. 108 e.v..
17 In dit verband: Operational Guidelines (2016), par. 97.
18 Paragraaf 192 van de Operational Guidelines noemt twee gevallen waarin het Werelderfgoedcomité tot verwijdering van de Werelderfgoedlijst zou kunnen overgaan: (1) wanneer een erfgoed zodanig verslechterd is dat de karakteristieken die tot inschrijving op de Werelderfgoedlijst hebben geleid, verloren zijn gegaan en (2) wanneer een erfgoed zich bij de inschrijving reeds door menselijk handelen in slechte staat bevond en de verdragsstaat het niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld.
19 Besluit van het Werelderfgoedcomité van 31 juli 2007, 31 COM 7B.11.
20 Besluit van het Werelderfgoedcomité van 20 juli 2009, 33 COM 7A.26.
21 Wet van 20 oktober 2006 houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening (Wet ruimtelijke ordening), Stb. 2006, 566; Besluit van 16 juni 2008, Stb. 2008, 227.
22 Besluit van 21 april 2008 tot uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening (Besluit ruimtelijke ordening), Stb. 2008, 145.
23 Kamerstukken II 2002/03, 28916, 3, p. 92.
24 Vergelijk bijvoorbeeld: Memorie van Toelichting bij de Wro, Kamerstukken II 2002/03, 28 916, 3, p. 9.
25 Onder ruimtelijke sturing wordt wel verstaan: de aanwending van publiekrechtelijke bevoegdheden door nationale of provinciale bestuursorganen ter verwezenlijking van beleid dat gericht is op het faciliteren of tegengaan van een of meer ruimtelijke ontwikkelingen. Sturing kan direct of indirect plaatsvinden (C.P. Hageman, Sturing in de ruimtelijke ordening door Rijk en provincies; een juridisch onderzoek naar sturingsinstrumenten van Rijk en provincies en hun verenigbaarheid met de gedecentraliseerde bevoegdheidsverdeling in het ruimtelijk bestuursrecht, Den Haag: Instituut voor Bouwrecht 2016, p. 21-22). Op het terrein van cultureel erfgoed is hier illustratief de uitspraak ABRvS 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3338.
26 O.a. Ministerie van OCW, Kiezen voor karakter; Visie Erfgoed en Ruimte d.d. 15 juni 2011, p. 44 (Kamerstukken II 2010/11, 32156, 29).
27 Kamerstukken II 2002/03, 28916, 3, p. 46.
28 M.J. Tunnissen, Het bestemmingsplan 2011; een juridisch bestuurlijke inleiding in de ruimtelijke ordening, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2011, p. 71 e.v.
29 Artt. 3.3 Wro jo. 2.1 lid 1 sub b Wabo.
30 Regeling standaarden ruimtelijke ordening, opgesteld op grond van paragraaf 1.2 Bro. Stcrt. 2012, 14821 (Bijlage 5), par. 4.1.
31 Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, Stcrt. 2012, 14821 (Bijlage 5), par. 4.1.
32 De plan-m.e.r. volgt uit de EG-Richtlijn over milieubeoordeling van plannen en programma’s (Richtlijn 2001/42/EG), welke is uitgewerkt in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Hierover P.J.J. van Buuren, A.A.J. de Gier, A.G.A. Nijmeijer & J. Robbe, Hoofdlijnen ruimtelijk bestuursrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 389 e.v.
33 ICOMOS, Leidraad voor Heritage Impact Assessments inzake culturele werelderfgoederen; Een publicatie van de International Council on Monuments and Sites, Januari 2011.
34 Kamerstukken II 2014/15, 34109, 3, p. 21.
35 O.a. M.J. Tunnissen, Het bestemmingsplan 2011; een juridisch bestuurlijke inleiding in de ruimtelijke ordening, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2011, p. 129.
36 H.T. Siraa, A.J. van der Valk & W.L. Wissink, Met het oog op de omgeving; Een geschiedenis van de zorg voor de kwaliteit van de leefomgeving, Den Haag: SDU Uitgevers 1995, p. 378.
37 Voor bestemmingsplannen die via www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar zijn, vervalt de actualiseringsplicht na inwerkingtreding van de Wet afschaffing actualiseringsplicht bestemmingsplannen en beheersverordeningen (Stb. 2018, 138).
38 Stb. 2010, 143.
39 Stcrt. 2010, 5162.
Disclaimer
De artikelen en blogposts van Legalance bieden algemene informatie en zijn niet bedoeld als advies. Er is niet beoogd volledigheid over een bepaald leerstuk na te streven . Ook kande informatie verouderd, onvolledig en/of onjuist zijn door wijzigingen in wet- en regelgeving, nieuwe rechtspraak of andere ontwikkelingen. Aan de hier aangeboden informatie kunnen dan ook geen rechten worden ontleend. De auteur daarvan kan niet aansprakelijk worden gehouden voor de gevolgen van het gebruik, op welke wijze dan ook, van deze informatie.
Welkom bij Legalance. Ik ben Anneke, jurist voor ondernemers en particulieren. Ook werk ik als freelance-jurist* of teken ik voor legal design. Hier vind je artikelen en blogposts op het gebied van bestuursrecht, erfgoedrecht (incl. werelderfgoed), horecarecht, ICT-recht, intellectueel eigendomsrecht, kunstrecht, mededingingsrecht, mensenrechten, omgevingsrecht, privaatrecht, privacy en verwerking persoonsgegevens (AVG), (goederen) vervoersrecht en veterinair recht (multidisciplinair).
Ben je niet op zoek naar een advocaat, maar wel naar de juridische oplossing, vraagbaak of ondersteuning die bij jou, je bedrijf of organisatie past? Laten we eens kennismaken.
*Jurist of paralegal vanuit Spijkenisse, vanaf Voorne-Putten (bij Rotterdam).